18

Jonathan Wide was korte tijd assistent bij de afdeling Jeugdcriminaliteit geweest, voor zijn lange, zware jaren bij Misdaadonderzoek. Er waren momenten geweest waarop hij met een gevoel van gemis terug had gekeken op zijn tijd bij de afdeling Jeugd. De grove manier van uitdrukken onder jonge misdadigers had soms een naïeve charme gehad die pas op een later moment op het misdadige pad zou verdwijnen, als de huid blauw en rood was en bedekt was met symbolen en codetaal.

Hij was sommige jongeren later weer tegengekomen, met een carrière die aarzelend was begonnen maar binnen korte tijd op volle toeren liep, dertigers met oudemannengezichten, maar met een glans in hun ogen die binnen twee jaar verdwenen zou zijn. Er zou alleen een schaduw achterblijven, de restanten van woorden en uitbarstingen en angst. En daarna niets meer.

Het waren verpletterde kinderen in verpletterde gezinnen geweest. Veel van hen waren geboren na een verblijf in een baarmoeder vol nicotine en alcohol, waarna ze hadden blootgestaan aan mishandeling en aanranding in een chaotische leefomgeving, met om de week nieuwe vaders en moeders en daarna helemaal niets meer. Ze spijbelden en hielden zich bezig met vandalisme en hadden diep vanbinnen de wens om zo snel mogelijk volwassen te worden om te ontsnappen aan de klappen en de onrust. Degenen die hij had ontmoet, hadden één ding gemeenschappelijk gehad: ze hadden hun jeugd gehaat. Sommigen hadden niet langer willen leven.

Dat was gewoon en niets nieuws. En het ging door. Generatie na generatie van politieagenten zouden in flats staan om de luiers van baby’s te verwisselen terwijl de ouders weg waren, of wel aanwezig waren maar toch heel ver weg. Vaak stond de televisie aan, dat was eigenlijk opvallend vaak zo. Hij was al zo vaak naar de televisie gelopen om hem uit te zetten. Voor zijn gevoel hoorde de televisie bij verwaarloosde huizen en verwaarloosde mensen en hulpeloos kindergehuil. Wide keek zelden televisie. Hij beschouwde de uitzendingen voornamelijk als een belediging van zijn intelligentie, of misschien gold dat voor de manier waarop het idee van televisie zich had ontwikkeld. Hij was van mening dat Zweden een beter land zou zijn als er minder televisie werd gekeken. Hij was van mening dat televisie opium voor het volk was.

Hij had een keer een Franse film gezien over een man die een apparaat had geconstrueerd dat via de ether tijdens de uitzending de meest irritante presentator kon vermoorden. Het was een grappige film geweest, verfrissend op de een of andere manier, en kortgeleden had de Franse fictie de Zweedse werkelijkheid bijna ingehaald toen een van de onaangenaamste Zweedse presentatoren op het punt had gestaan zijn collega tijdens de uitzending te onthoofden. Misschien was er zoiets nodig om een eind te maken aan de minachting voor het televisiepubliek?

 

Wide had geld nodig. Wie niet werkt, zal ook niet eten, en hij had twee opdrachten waaraan hij moest beginnen.

De naam van de eerste opdrachtgever was Erik Nihlén. Hij mocht bellen wanneer hij wilde. Dat was nu, na een laat ontbijt en een derde kop koffie.

‘Sörmarkers, goedemorgen.’

‘Ik ben op zoek naar Erik Nihlén.’

‘Eén moment graag.’

Wide zag zijn gesprek, dat wat zijn gesprek zou wórden, door het netwerk suizen en door het gebouw waar zijn stem zich op dit moment bevond: nog even en dan zou die in Nihléns kantoor belanden.

‘Erik Nihlén.’

‘Met Jonathan Wide.’

‘Wide! Ik had verwacht eerder van u te horen.’

‘Er is iets tussen gekomen, zo gaat dat soms in mijn werk.’

‘Hmm. Ik hoop dat u hebt nagedacht over wat we hebben besproken.’

‘Een beetje,’ loog Wide, ‘maar ik kan niet zoveel zeggen voordat we elkaar hebben ontmoet.’

‘Dat begrijp ik. Ik ga ervan uit dat dat zo snel mogelijk gaat gebeuren.’

‘Ik zet het nu in werking, maar eerst moet ik hem vinden. Heb je geen adres?’

Wide hield vast aan de jij-vorm.

‘Ik heb het nog een keer geprobeerd, maar niets. Degene die ik heb ontmoet, had er geen belang bij om me wijzer te maken.’

‘Geen nieuwe… incidenten?’

‘Of hij meer immigranten in elkaar heeft geslagen? Daar is in elk geval geen aangifte van gedaan. De mishandeling blijft natuurlijk staan, hoe noemen ze dat?’

‘Je zoon is meegedeeld dat hij verdacht wordt van onwettige bedreiging en mishandeling.’

‘Inderdaad. Hij heeft een Somaliër aangevallen. Hoeveel miljard Somaliërs zijn er in de wereld? Je vindt ze overal.’

‘Is het belangrijk waar het slachtoffer vandaan komt?’

‘Nee, natuurlijk niet, ik dacht alleen…’

‘In het beste geval kan ik hem vinden en met hem praten. Meer kan ik nu niet zeggen.’

‘Dat is het enige wat ik verlang. We zullen het stap voor stap moeten aanpakken.’

 

De tweede opdracht moest wachten, misschien zelfs tot de volgende avond. Hij zou doen wat hij kon om het onderzoek naar de ontrouwe echtgenoot voor zich uit te schuiven.

Wide trok een gewassen wit T-shirt aan en stapte in een dunne kaki broek. Het was tien uur ’s ochtends en de thermometer achter het keukenraam gaf nu al 32 graden aan. Hij transpireerde nu al. Hij trok een paar zomerse sportschoenen aan en stopte zijn portemonnee in zijn achterzak.

Het was leeg en stil in de Såggatan. Hij had behoefte aan beweging, zijn lichaam voelde stram, en hij besloot te gaan lopen. Hij sloeg bij de Karl Johansgatan links af en liep in oostelijke richting over wat de ‘Hängmatta’ werd genoemd in de richting van het Chapmansplein.

Hij stopte bij Bengans cd-winkel en bekeek een tourneeposter van Aero-smith en een poster voor een nieuwe cd van een band waarvan hij nog nooit had gehoord. Hij vroeg zich af hoe de wereld eruit zou zien als Bengan posters van Puccini en Rossini met dezelfde vanzelfsprekendheid ophing als de laatste van Tom Collins. Of heette hij Phil Collins?

Van de Stigbergsliden naar Masthugget was een ontspannen wandeling in de schaduw. Hij passeerde Henriksberg, de Australische pub met een gevel waaraan elf geelgroene borden hingen. De klassieke gevel was als het ware naar de andere kant van de aardbol verhuisd, en Wide kon zich voorstellen dat de vroegere eigenaren zich zouden omdraaien in hun graf als ze konden zien wat hier was gebeurd. De smakeloosheid was bijna indrukwekkend, er vond op alle gebieden in het land een verandering van identiteit plaats.

Australisch bier was niet eens lekker, dacht hij, het was dun en oppervlakkig en op de markt gebracht met een frustrerende opschepperigheid. Het stond model voor het land.

Op het Järnplein besloot hij twee bolletjes ijs te kopen. Ouderwets vanille-ijs of… chocolade… of aardbeien… Hij aarzelde zo lang dat de vrouw achter hem begon te zuchten en hem dwong om een beslissing te nemen. Het werd vanille en appel-kaneel, maar toen hij betaalde voelde hij al dat hij zich te veel had laten opjutten, vanille en appel-kaneel pasten niet goed bij elkaar en pasten niet goed bij de temperatuur van 32 graden. Hij voelde zich een mislukkeling terwijl hij langzaam naar de Allén begon te lopen en het ijs langs zijn vingers droop: hij had een hoorn genomen terwijl hij een beker had willen hebben. Waarom had dat verdomde wijf niet even kunnen wachten? Hij had niet eens een servet meegenomen.

Toen Wide over het Kungsplein liep, voelde hij de aantrekkingskracht van de Saluhallen. Hij zou er naar binnen kunnen gaan om een kop koffie bij Yossef te nemen, maar dan zou hij het risico lopen dat hij er bleef hangen. Hij kon er misschien later naartoe gaan om er te lunchen. Hij kon een van Alexandros’ Griekse stoofschotels nemen of soep uit Alexandroupolis in de Noord-Thracische bergen, naar een recept van zijn moeder. Of de uitermate verslavende groentestoofschotel tourlou, of juvetzi, een pastagerecht, of een soep zoals faki of fasolada of jouverlakia, of misschien juist vandaag, omdat het zo heet was, alleen een Griekse salade. Alexandros, oftewel Alex, was altijd heel teleurgesteld als mensen alleen een salade namen.

Hij liep van de Östra Hamngatan naar Brunnsparken en dreef met de stroom mee het winkelcentrum Nordstan in, waarnaar hij op weg was.

Nordstan was dé ontmoetingsplek voor jeugdige criminelen en daklozen, jonge nieuwsgierigen en straatmuzikanten, mensen van buitenlandse afkomst, en politieagenten en de arbeidersklasse en de burgerklasse. Er waren veel mensen binnen en het was verschrikkelijk warm. Rechts, naast een grote schoenenwinkel, stond een jongeman met vurige blik religieuze liederen te zingen. Tegenover hem, aan de andere kant van de winkelpromenade, zat een vrouw cello te spelen. Een eind verder naar links, in de hoek bij de Sparbanken, zat een man met een mediterraans uiterlijk. Hij speelde Spaanse muziek op een akoestische gitaar. Een paar mensen stonden in een halve cirkel aandachtig te luisteren. Vijf meter van de cirkel stond een andere, dichtere kring: zes jongemannen met geschoren hoofden, waardoor hun gelaatstrekken grof en tegelijkertijd bleek en onscherp werden, alsof ze een panty over hun hoofd hadden getrokken.

Wide herkende Pontus Nihlén meteen. Hij leek jonger en magerder dan de andere vijf. Dat kon komen doordat hij de langste en de magerste van de groep was. Het kon ook komen doordat hij een bomberjack droeg dat drie maten te groot voor hem leek.

Wide haalde nog een keer adem en liep naar de groep. Het was een actie waar skinheads over het algemeen niet aan gewend waren. Hun afwijkende image moest afstand scheppen. Dat was de manier van rebelleren voor degenen die geen baan hadden, onzeker waren over hun identiteit of geen vanzelfsprekende voorbeelden hadden.

Het was de groep tegen de rest van de maatschappij. Op dit moment was het de groep tegen Jonathan Wide.

‘Wat moet je?’

De jongen was een jaar of twintig, had een perkamentachtig gezicht en de letters a.f.c. waren in zijn hals getatoeëerd. Hij ging voor Wide staan en keek eerst naar zijn kameraden en daarna naar Wide, met smalle ogen waarin een glinstering lag alsof hij werd opgejaagd.

‘Ik wil even met Pontus praten.’

Wide wist niet of het een goede zet was, maar hij had vaak geluisterd naar zijn intuïtie en die had hem zelden bedrogen.

‘Er zijn mensen die je missen, Pontus.’

De zoon van Erik Nihlén schrok op, draaide zich naar de man in het witte T-shirt en spuugde op zijn sportschoen.

‘Heeft mijn vader je gestuurd, flikker?’

‘Dat zou dan een geluk voor je zijn.’

De jongen naast Pontus Nihlén wreef met zijn hand over een korst op zijn pas geschoren hoofd. Hij deed Wide denken aan een ei dat was gekookt en daarna was gerold zodat de schaal was verpletterd maar toch aan elkaar bleef zitten. Zijn gezicht was zonverbrand als een gepelde tomaat. Wide bedacht dat zo’n gezicht hem goed van pas kwam bij het afstand nemen van de hele wereld.

‘Je hebt geluk dat je nog leeft, politieflikker.’

‘Ik ben geen agent en ik ben geen homo.’

‘Maar dat zou je graag willen zijn! Of een neger!’

Ze lachten, maar echt overtuigend klonk het niet.

Niemand zou hier aangevallen worden. Wide pakte de arm van Pontus vast en gebaarde in de richting van het Centraal Station.

‘Heel even maar, een klein gesprekje. Daarna mag je terug.’

‘Wie ben je?’

‘Een vriend van je vader.’

De jongen leek iets te willen zeggen, maar zweeg.

‘Zullen we hem doodslaan, Pon?’ Het perkamentachtige gezicht liet zijn blik onophoudelijk tussen Wide en Pontus heen en weer gaan.

‘Wa… wacht…’

Wide deed een nieuwe poging.

‘Zo langzamerhand is het de vraag wie wie doodslaat. Pontus heeft een gevangenisstraf boven zijn hoofd hangen. Het is het waard om daarover te praten.’

‘De gevangenis? Weet je wat de Zweedse gevangenis is, politieflikker?’

Het tomatengezicht keek hem aan.

‘Dat is hetzelfde als in je kont geneukt worden door negers! Zo gaat dat tegenwoordig in Zweden. Dat is een onderdeel van het vonnis.’

‘Dat is een nog grotere reden dat Pontus niet in de gevangenis terecht wil komen.’

Pontus Nihlén zag er plotseling angstig uit.

‘Dat met die negers weet ik niet… Maar als ik naar de gevangenis moet kan het alleen maar erger worden. Dan ga ik naar de verdommenis.’

Wide begon naar het Centraal Station te lopen en merkte bijna verbaasd dat Pontus aanstalten maakte om mee te gaan. De anderen weken uiteen en bleven staan terwijl ze hen met boze blikken nastaarden.

Wide nam Pontus mee naar de Pizza Hut op de kelderverdieping.

‘Wil je iets eten?’

‘Ja, een stuk pizza, als we hier toch zijn…’

Een meisje in een witte bloes en een zwarte rok liep aarzelend naar hun tafel, ze zag er bang en tegelijkertijd verbaasd uit, alsof ze zich afvroeg wat voor een eigenaardig stel er binnengekomen was.

Voordat Wide iets had kunnen zeggen, kwam er een man van een jaar of vijfentwintig naar de tafel. Wit overhemd, een stropdas die als een wurgkoord moest aanvoelen in deze hitte, brede Amerikaanse bretels en een autoritaire gezichtsuitdrukking die hij moeizaam op zijn gezicht had geplakt en die gemakkelijk zou kunnen verdwijnen.

‘We serveren niet aan skinheads.’

‘Dat is prima, maar dit is mijn cliënt en we moeten iets eten.’

Wide zwaaide met zijn portemonnee en legitimatie.

‘Sorr…’

De man liet zijn autoritaire gedrag varen en draaide zich opgelucht naar het meisje.

‘Bedien ze maar, Lisen.’

Pontus Nihlén staarde hem boos aan.

‘Je bent dus toch een agent, flikker.’

‘Je lijkt een complex voor homo’s te hebben. En agenten. Heb je geen andere naam voor die mensen?’

‘Je bent een agent.’

‘Nee. Op dit moment ben ik een… Je zou het een adviseur kunnen noemen, ik help mensen met lastige kwesties.’

‘Een afschuwelijke manier om je geld mee te verdienen. Rebellen oppakken.’

‘Zie je jezelf zo? Als een rebel?’

‘Het is wij tegen hen. Zo is het gewoon.’

‘Wie zijn hen?’

‘Dat snap je toch niet, politiefl…’

‘Wist je dat de nazi’s tijdens de oorlog homoseksualiteit erkenden?’

Lisen kwam aanlopen met de dampende stukken pizza op het moment dat hij over de nazi’s vertelde en ze zette het eten met een verbeten gezichtsuitdrukking op tafel. Zou ze gaan huilen?

‘Wist je dat?’

Pontus begon snel en gulzig en met wantrouwige blik te eten. Wide kon niet anders dan aan een roofdier denken.

‘Dat boeit me niet. Ik ben geen nazi. Ik ben niet bij de vam. Ik weet verdomme niet eens wat de vam eigenlijk is.’

Zag Wide een beetje kleur op het bleke gezicht?

‘Iedereen zegt het. Het stond in de kranten toen ik… eh… met negers had gevochten. Zodra je kaalgeschoren bent en een bomberjack en legerschoenen draagt ben je bij de vam en een nazi. Maar zo is het niet.’

Natuurlijk wel, dacht Wide. Hij wist dat nazistische en racistische groeperingen bij voorkeur skinheads wierven. Hij had er het een en ander over gelezen: ‘punkers, skinheads en nationalisatie’ en ‘te midden van misdadigers’ en ‘extreemrechts’. Hij had de film Romper Stomper ook gezien, een parel in al zijn weerzinwekkendheid.

‘Waarom ben je dan skinhead geworden? Was het de muziek?’

De jongen keek op. Zag Wide een zweem van belangstelling in zijn ogen?

‘Hoezo… Wat weet jij van muziek?’

‘Een beetje. Maar laat ik meteen tegen je zeggen dat ik die muziek verschrikkelijk vind.’

‘Noem dan eens wat.’

‘Ik heb No Remorse afgelopen herfst in Londen gezien.’

Dat was niet gelogen. Hij was op weg geweest naar Islington en had de tourneebus langs zien rijden. Hij had het zijn Engelse vriendin gevraagd en zij had verteld over de Engelse tegenhanger van Ultima Thule.

‘Je liegt.’

‘Het is waar. Hoe zou ik dat anders moeten weten?’

‘Oké. Maar het klopt, het was de muziek. No Remorse, Ultima Thule, vooral de teksten. Hardrock werd te… kinderachtig, dat is voor kleuters. Alsof je net doet alsof, snap je? Ik hoorde Screwdriver, dat was nieuw. Heftig.’

Pontus Nihlén stak een hand op en Wide zag de tatoeages op de binnenkant en tussen de vingers, hate en no surrender. Er was ook voldoende plek geweest voor white power en een paar horens op een hoofd, als een vikinghelm.

‘Je bent geen nazi, maar je haat andere rassen.’

‘Het was een ruzie. Die anderen zijn begonnen.’

‘Het is de vierde keer dat er aangifte tegen je is gedaan.’

De jongeman streek over zijn gladde hoofd. Toen hij zijn arm optilde, zag Wide dat het groene bomberjack bij de oksels kapot was.

‘Buitenlanders hebben hier niets te zoeken. Ze moeten naar hun eigen land terug.’

‘Waarom mag je ze niet?’

‘Het zijn er gewoon te veel, veel te veel. Dat vind ik. Het is de schuld van de regering.’

‘Heb je iets tegen de conservatieven?’

‘De conservatieven? Ik weet verdomme niet eens wie er in de regering zitten. Maar het is hun schuld, van de regering. Ik heb zelf gehoord hoe de mensen… de politici… erover praatten dat de buitenlanders naar huis moeten. We zijn naar een politieke bijeenkomst geweest. Ze zeiden dat de nieuwe democratie was gekomen, en dat de buitenlanders maar naar huis moesten gaan als ze daar moeite mee hadden. En dat vind ik ook. Maar niemand noemde de sprekers skinheads of nazi’s.’

Die discussie woedde al een tijdje. Bepaalde politieke partijen kregen meer aanhang, dacht Wide. Pontus Nihlén begon een eigen stem te krijgen. Was het destijds in de jaren twintig ook zo gegaan?

De skinheads zouden de voorhoede vormen als het bezette gebied bevrijd moest worden en moest worden beschermd tegen onzuivere immigratie.

‘Het gaat tenslotte om onze banen en zo, er is toch geen werk.’

Wat moest je daarop antwoorden? Hoe moest je ethiek en moraal en solidariteit uitleggen aan iemand die zo vervuld was van haat?

‘Ik wil je iets vragen.’

‘Wat dan?’

‘Dat je contact opneemt met je ouders. Dat je hun vertelt waar je woont.’

‘Waar ik woon? Ha! Dat weet ik zelf niet eens!’

‘Binnenkort heb je een heel duidelijk adres. Heb je al eens in de gevangenis gezeten?’

‘Als het de gevangenis wordt gaat alles naar de verdommenis. Dat trek ik niet.’

‘Je hebt een grotere kans om op vrije voeten te blijven als je naar huis teruggaat.’

Hij keek Wide weifelend aan. Was er misschien nog hoop?

‘Dat is een leugen.’

‘Ik beloof je dat ik weet hoe het zit. Ik ben politieagent geweest.’

Hij zag de twijfel groeien.

‘Het is waar. Ik ben er een tijd geleden uit gestapt.’

‘Wat moet ik dan doen?’

‘Bel naar huis. Dan regelt je vader de rest.’

Allen die gestorven zijn
titlepage.xhtml
Allen die gestorven zijn_split_000.xhtml
Allen die gestorven zijn_split_001.xhtml
Allen die gestorven zijn_split_002.xhtml
Allen die gestorven zijn_split_003.xhtml
Allen die gestorven zijn_split_004.xhtml
Allen die gestorven zijn_split_005.xhtml
Allen die gestorven zijn_split_006.xhtml
Allen die gestorven zijn_split_007.xhtml
Allen die gestorven zijn_split_008.xhtml
Allen die gestorven zijn_split_009.xhtml
Allen die gestorven zijn_split_010.xhtml
Allen die gestorven zijn_split_011.xhtml
Allen die gestorven zijn_split_012.xhtml
Allen die gestorven zijn_split_013.xhtml
Allen die gestorven zijn_split_014.xhtml
Allen die gestorven zijn_split_015.xhtml
Allen die gestorven zijn_split_016.xhtml
Allen die gestorven zijn_split_017.xhtml
Allen die gestorven zijn_split_018.xhtml
Allen die gestorven zijn_split_019.xhtml
Allen die gestorven zijn_split_020.xhtml
Allen die gestorven zijn_split_021.xhtml
Allen die gestorven zijn_split_022.xhtml
Allen die gestorven zijn_split_023.xhtml
Allen die gestorven zijn_split_024.xhtml
Allen die gestorven zijn_split_025.xhtml
Allen die gestorven zijn_split_026.xhtml
Allen die gestorven zijn_split_027.xhtml
Allen die gestorven zijn_split_028.xhtml
Allen die gestorven zijn_split_029.xhtml
Allen die gestorven zijn_split_030.xhtml
Allen die gestorven zijn_split_031.xhtml
Allen die gestorven zijn_split_032.xhtml
Allen die gestorven zijn_split_033.xhtml
Allen die gestorven zijn_split_034.xhtml
Allen die gestorven zijn_split_035.xhtml
Allen die gestorven zijn_split_036.xhtml
Allen die gestorven zijn_split_037.xhtml
Allen die gestorven zijn_split_038.xhtml
Allen die gestorven zijn_split_039.xhtml
Allen die gestorven zijn_split_040.xhtml
Allen die gestorven zijn_split_041.xhtml